Ik was nooit echt een denker [B]

Ik was nooit echt een denker. Enkel een soort van organisme, maar dan net iets meer. Iets met net genoeg brein en ballen om een mens te worden genoemd, een bestaansminimalist. Uit vrije wil weliswaar, om te kunnen reizen als een goudvis.

Alles is nieuw, alles is het moment.

Dat betekent: vergeten wat Paul Simon ooit zong over dikkedarmontstekingen en catscanners, wachten zonder het gevoel een ritueel uit te voeren, teveel op uw horloge kijken omdat het kan.

Vier uur ’s ochtends, begin december. Alleen de roze maan was nog niet vergeten. Er werd toch al naar gezocht – door mezelf - al was het een verdwenen kind. Alleen wanneer hij wegblijft, wordt hij aanbeden. Als hij dan toch voor ons mag verschijnen – eindelijk – wordt hij genoteerd. Niet beschreven, maar in de tijd aangeduid, zodat hij ondertussen al een onzekere kalender vormt voor de zwevers. Bekijk de roze maan als een bewijs dat de dag toch nog mooi was, mooi voorbij. Dat was niet zo om vier uur ’s ochtends, begin december.