De vlieg op uw schouder [B]

Ge waart daar in het station aan het wachten op mij toen er een vlieg op uw schouder kwam zitten. Ge had die vlieg waarschijnlijk niet gezien. De vlieg zei nochtans zeer vriendelijk “Hey!”. Allez, kent ge die vlieg niet meer? Die vlieg zal waarschijnlijk hetzelfde gedacht hebben als ik toen ik u voor het eerst zag. “Ja, die heeft iets speciaal”, dacht die vlieg bij haarzelf. Die vlieg had ook een beetje schrik van u. Die had schrik dat gij haar van uw schouder ging jagen. Die vlieg had schrik dat gij niet van vliegjes houdt. Al een geluk zijt gij iemand die alle beesten graag ziet. Gij doet geen vlieg kwaad. Gij houdt van alle mensen. Anders waart ge daar waarschijnlijk niet aan het wachten op mij, in ’t station. Als gij niet zo waart, dan had dat nooit iets geworden tussen ons. Gij wist mij gewoon nog een kans te geven. Ik ben helemaal niet oversekst, dat weet gij. Ik denk helemaal niet zwart over alles. Gij wist dat.

“Hoe is ’t?”, vraagt die vlieg aan u. “Aah hallo, ik had u niet gezien”, zegt gij tegen haar, “Goed, goed. En met u?” – “Ca va, ik kan niet klagen, hé. Ik ben momenteel echt van het leven aan het genieten want morgen ben ik hier niet meer.”– “Allez, amuseer u nog, hé”, zegt gij nog tegen die vlieg. “Ja, ’t zelfde, hé”, zegt de vlieg nog tegen u. En zo hebt gij een gesprek gehouden waarin de andere persoon niet begint te twijfelen over u. Ik kan dat niet. Hoe doet gij dat? Zo praten? Woorden vinden die zo weinig mogelijk connotatie hebben? Is dat omdat ge denkt dat de mensen u niet kunnen relativeren? Is dat omdat ge zelf geen mensen kunt relativeren?